Loebeke
Jan de wildeZelfs zonder wind kon je ze ruiken, lang voor je ze zag
Loebeke en z'n hond, Loebekezenond
Ze hadden niet te veel zo voor hun twee, maar toch ze kwamen rond
Met eten dat korrekt verdeeld uit hondevoer bestond
Voor Loebeke en voor z'n hond, Loebekezenond
Als je gedag zei of wat vroeg, antwoordden ze niet
Ze gromden maar wat voor zich uit, zodat je ze maar liet
Loebeke en z'n hond, Loebekezenond
Ze werden op de lange duur bekend als slechte munt
Ik denk omdat het houden van luizen werd misgund
Aan Loebeke en aan z'n hond, Loebekezenond
De slager die erg netjes was deed op een kwade dag
Arsenicum in 't hondevoer en dit omdat ie dacht
Hij draagt ziektekiemen rond, Loebekezenond
Zo aten ze hun galgemaal, ze gingen samen dood
Ze stierven arm in arm, of liever poot in poot
Ach Heer, geef toch uw eeuwige rust, uw eeuwig licht terstond
Aan Loebeke en aan z'n hond, Loebekezenond