Een lied uit vroeger tijden
Robert longEen lied uit vroeger tijden was een streling voor het oor
Nou ja, behalve de tenor
Maar waar ik bij die liederen
Verschrikkelijk van baalde
Is dat men alle woorden - is dat men alle woorden
Is dat men alle woo-hoor-den
Wel honderd keer herhaalde
Herhaalde, herhaalde, her-hahaha-haalde
Wanneer de oude molenaar
Een dochter had met prachtig haar
Dan zong verdomme zo'n tenor
Daar tien minuten over door
So schoen - so schoen
Die Haare - die Haare - die hahahahahahare
God, wat ware die toch schoen
En zonder gel en zonder fohn
Die Haare waren schoen
Of als men soms bij toverslag
Een helder stromend beekje zag
(Een Duitse beek dat heet een Bach)
Dan zong zo'n man een halve dag
Ein Buechlein - ein Buechlein
Es kritzelt und es kratzelt nur
Es fritzelt und es fratzelt nur
En meer van dat geouwehoer
Ein Buechlein ist so fein
Maar weet je wat nog erger was
Wanneer hij in het struikgewas
Een juffrouw ging versieren
Dat duurde en dat duurde maar
Je hoorde hem - je hoorde haar
Ze zongen ook nog door elkaar
(Elkaar - elkaar - elkaar - elkaar)
En bleven maar staan klieren
So suess mein Herz, so suess mein Herz
Maar dan kwam na verloop van tijd
De echte grote narigheid
Het toppunt van de lulligheid
Daar kon je steeds op wachten
Dat gruwelijke ogenblik van lolligheid en dolle schik
Oh, vreselijk, dat haatte ik, wanneer ze samen lachten
Haha - haha
Ze lachten als een idioot
Haha - haha
Als hij haar in zijn armen sloot
Haha - haha
En als het onwaarschijnlijk werd
Haha - haha
Bespottelijk en pijnlijk werd
Haha - haha
Dan hoopte ik wel honderd keer:
Nou hebben ze geen adem meer
Nou lachen ze zich dood
Hahaha hartstikke dood