Gedicht (2)
Frank van pamelenIk heb niet zo'n grote mond
En ik sta het liefste stevig
Met m'n benen op de grond
Met m'n handen in de aarde
Met voeten in de klei
Tot m'n tanden in de modder
Maar als ik de letters kon verwoorden
Naar de vorm van jouw gezicht
Zou ik elke dag boetseren
Als ik letters kon verwoorden
Naar de vorm van jouw gezicht
Zou ik elke dag boetseren
Aan het prachtigste
Gedicht
Ik ben niet zo lichtvoetig
En de zon is ongezond
Ik zit liever aardedonker
Met m'n kop onder de grond
Met m'n hebben in de aarde
Met m'n houwen in de klei
En verduisterd door de modder
Maar als ik woorden kon verzinnen
Als het schijnsel van jouw licht
Schreef ik elke dag een regel
Als ik zinnen kon verhalen
Op het schijnsel van jouw licht
Schreef ik elke dag een regel
Van het stralendste
Gedicht
Van een vader die blijft graven
Naar een onomschreven doel
Van een vader die blijft zoeken
Naar een onbekend gevoel
Van een vader die blijft wroeten
En zich niet volledig lam thuis
Blijft verschuilen achter 't masker
Van z'n eigen planken wambuis
Maar ik mis de juiste woorden
Voor een welbespraakt bericht
Dus de kloof wordt niet bedwongen
En ik kan alleen maar dromen
Van een soort van evenwicht
Van een kloof die wordt bedwongen
Van een gat dat wordt
Gedicht