Winter
Willem vermandere
Ach wat duurt die winter toch lange, met dat donsdek sneeuw over 't land
en dien bijtende wind in de straten, ach wat chance dat de stove brandt
en 't ijs op grachten en plassen en dat klagelijk kraaiengekras
en die wilde ganzen uit het noorden en die ijsbloemen op dat vensterglas
en dien bijtende wind in de straten, ach wat chance dat de stove brandt
en 't ijs op grachten en plassen en dat klagelijk kraaiengekras
en die wilde ganzen uit het noorden en die ijsbloemen op dat vensterglas
Gezegend zij die winterzunne en de mane bij nacht' evenzeer
kijkt die vriesklare sterrenhemels, kijkt die groten en die kleinen beer
gezegend mijn diep warm bedde en mijn tederste liefste vooral
maar ook met mijn boeken vol fabels reis ik roekeloos deur het heelal
Waarom duurt toch die winter zo lange, waarom toch dat kraaiengekras
en dien bijtende wind in de straten en die ijsbloemen op dat koud glas
misschien om ons langzaam te leren te vertrekken naar d'eeuwigheid
te sterven en zacht te verdwijnen langs de sterren naar d'oneindigheid
Encontrou algum erro na letra? Por favor envie uma correção clicando aqui!